Vervoeging van bijeenvegen

Onbepaalde wijs (infinitief): bijeenvegen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik veeg bijeen
    • jij veegt bijeen
    • hij/zij/het veegt bijeen
    • wij vegen bijeen
    • jullie vegen bijeen
    • zij vegen bijeen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik veegde bijeen
    • jij veegde bijeen
    • hij/zij/het veegde bijeen
    • wij veegden bijeen
    • jullie veegden bijeen
    • zij veegden bijeen
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb bijeengeveegd
    • jij hebt bijeengeveegd
    • hij/zij/het heeft bijeengeveegd
    • wij hebben bijeengeveegd
    • jullie hebben bijeengeveegd
    • zij hebben bijeengeveegd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had bijeengeveegd
    • jij had bijeengeveegd
    • hij/zij/het had bijeengeveegd
    • wij hadden bijeengeveegd
    • jullie hadden bijeengeveegd
    • zij hadden bijeengeveegd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal bijeenvegen
    • jij zult bijeenvegen
    • hij/zij/het zal bijeenvegen
    • wij zullen bijeenvegen
    • jullie zullen bijeenvegen
    • zij zullen bijeenvegen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal bijeengeveegd hebben
    • jij zult bijeengeveegd hebben
    • hij/zij/het zal bijeengeveegd hebben
    • wij zullen bijeengeveegd hebben
    • jullie zullen bijeengeveegd hebben
    • zij zullen bijeengeveegd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou bijeenvegen
    • jij zou bijeenvegen
    • hij/zij/het zou bijeenvegen
    • wij zouden bijeenvegen
    • jullie zouden bijeenvegen
    • zij zouden bijeenvegen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben bijeengeveegd
    • jij zou hebben bijeengeveegd
    • hij/zij/het zou hebben bijeengeveegd
    • wij zouden hebben bijeengeveegd
    • jullie zouden hebben bijeengeveegd
    • zij zouden hebben bijeengeveegd
  • Imperatief

    • jij veeg bijeen
    • jullie veegt bijeen