Vervoeging van bijpassen

Vertaling: accorder

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik pas bij
  • jij past bij
  • hij/zij/het past bij
  • wij passen bij
  • jullie passen bij
  • zij passen bij

Présent

  • j'accorde
  • tu accordes
  • il/elle accorde
  • nous accordons
  • vous accordez
  • ils/elles accordent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik paste bij
  • jij paste bij
  • hij/zij/het paste bij
  • wij pasten bij
  • jullie pasten bij
  • zij pasten bij

Indicatif imparfait

  • j'accordais
  • tu accordais
  • il/elle accordait
  • nous accordions
  • vous accordiez
  • ils/elles accordaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb bijgepast
  • jij hebt bijgepast
  • hij/zij/het heeft bijgepast
  • wij hebben bijgepast
  • jullie hebben bijgepast
  • zij hebben bijgepast

Indicatif passé composé

  • j'ai accordé
  • tu as accordé
  • il/elle a accordé
  • nous avons accordé
  • vous avez accordé
  • ils/elles ont accordé

Voltooid verleden tijd

  • ik had bijgepast
  • jij had bijgepast
  • hij/zij/het had bijgepast
  • wij hadden bijgepast
  • jullie hadden bijgepast
  • zij hadden bijgepast

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais accordé
  • tu avais accordé
  • il/elle avait accordé
  • nous avions accordé
  • vous aviez accordé
  • ils/elles avaient accordé

Toekomende tijd I

  • ik zal bijpassen
  • jij zult bijpassen
  • hij/zij/het zal bijpassen
  • wij zullen bijpassen
  • jullie zullen bijpassen
  • zij zullen bijpassen

Indicatif futur

  • j'accorderai
  • tu accorderas
  • il/elle accordera
  • nous accorderons
  • vous accorderez
  • ils/elles accorderont

Toekomende tijd II

  • ik zal bijgepast hebben
  • jij zult bijgepast hebben
  • hij/zij/het zal bijgepast hebben
  • wij zullen bijgepast hebben
  • jullie zullen bijgepast hebben
  • zij zullen bijgepast hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai accordé
  • tu auras accordé
  • il/elle aura accordé
  • nous aurons accordé
  • vous aurez accordé
  • ils/elles auront accordé

Conditionalis I

  • ik zou bijpassen
  • jij zou bijpassen
  • hij/zij/het zou bijpassen
  • wij zouden bijpassen
  • jullie zouden bijpassen
  • zij zouden bijpassen

Conditionnel présent

  • j'accorderais
  • tu accorderais
  • il/elle accorderait
  • nous accorderions
  • vous accorderiez
  • ils/elles accorderaient

Conditionalis II

  • ik zou hebben bijgepast
  • jij zou hebben bijgepast
  • hij/zij/het zou hebben bijgepast
  • wij zouden hebben bijgepast
  • jullie zouden hebben bijgepast
  • zij zouden hebben bijgepast

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais accordé
  • tu aurais accordé
  • il/elle aurait accordé
  • nous aurions accordé
  • vous auriez accordé
  • ils/elles auraient accordé

Imperatief

  • jij pas bij
  • jullie past bij

Impératif

  • tu accorde
  • vous accordez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van bijpassen