Vervoeging van bijschikken
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik schik bij
- jij schikt bij
- hij/zij/het schikt bij
- wij schikken bij
- jullie schikken bij
- zij schikken bij
Onvoltooid verleden tijd
- ik schikte bij
- jij schikte bij
- hij/zij/het schikte bij
- wij schikten bij
- jullie schikten bij
- zij schikten bij
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb bijgeschikt
- jij hebt bijgeschikt
- hij/zij/het heeft bijgeschikt
- wij hebben bijgeschikt
- jullie hebben bijgeschikt
- zij hebben bijgeschikt
Voltooid verleden tijd
- ik had bijgeschikt
- jij had bijgeschikt
- hij/zij/het had bijgeschikt
- wij hadden bijgeschikt
- jullie hadden bijgeschikt
- zij hadden bijgeschikt
Toekomende tijd I
- ik zal bijschikken
- jij zult bijschikken
- hij/zij/het zal bijschikken
- wij zullen bijschikken
- jullie zullen bijschikken
- zij zullen bijschikken
Toekomende tijd II
- ik zal bijgeschikt hebben
- jij zult bijgeschikt hebben
- hij/zij/het zal bijgeschikt hebben
- wij zullen bijgeschikt hebben
- jullie zullen bijgeschikt hebben
- zij zullen bijgeschikt hebben
Conditionalis I
- ik zou bijschikken
- jij zou bijschikken
- hij/zij/het zou bijschikken
- wij zouden bijschikken
- jullie zouden bijschikken
- zij zouden bijschikken
Conditionalis II
- ik zou hebben bijgeschikt
- jij zou hebben bijgeschikt
- hij/zij/het zou hebben bijgeschikt
- wij zouden hebben bijgeschikt
- jullie zouden hebben bijgeschikt
- zij zouden hebben bijgeschikt
Imperatief
- jij schik bij
- jullie schikt bij