Vervoeging van bijsluiten
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik sluit bij
- jij sluit bij
- hij/zij/het sluit bij
- wij sluiten bij
- jullie sluiten bij
- zij sluiten bij
Onvoltooid verleden tijd
- ik sloot bij
- jij sloot bij
- hij/zij/het sloot bij
- wij sloten bij
- jullie sloten bij
- zij sloten bij
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb bijgesloten
- jij hebt bijgesloten
- hij/zij/het heeft bijgesloten
- wij hebben bijgesloten
- jullie hebben bijgesloten
- zij hebben bijgesloten
Voltooid verleden tijd
- ik had bijgesloten
- jij had bijgesloten
- hij/zij/het had bijgesloten
- wij hadden bijgesloten
- jullie hadden bijgesloten
- zij hadden bijgesloten
Toekomende tijd I
- ik zal bijsluiten
- jij zult bijsluiten
- hij/zij/het zal bijsluiten
- wij zullen bijsluiten
- jullie zullen bijsluiten
- zij zullen bijsluiten
Toekomende tijd II
- ik zal bijgesloten hebben
- jij zult bijgesloten hebben
- hij/zij/het zal bijgesloten hebben
- wij zullen bijgesloten hebben
- jullie zullen bijgesloten hebben
- zij zullen bijgesloten hebben
Conditionalis I
- ik zou bijsluiten
- jij zou bijsluiten
- hij/zij/het zou bijsluiten
- wij zouden bijsluiten
- jullie zouden bijsluiten
- zij zouden bijsluiten
Conditionalis II
- ik zou hebben bijgesloten
- jij zou hebben bijgesloten
- hij/zij/het zou hebben bijgesloten
- wij zouden hebben bijgesloten
- jullie zouden hebben bijgesloten
- zij zouden hebben bijgesloten
Imperatief
- jij sluit bij
- jullie sluit bij