Vervoeging van bijvoederen

Onbepaalde wijs (infinitief): bijvoederen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik voeder bij
    • jij voedert bij
    • hij/zij/het voedert bij
    • wij voederen bij
    • jullie voederen bij
    • zij voederen bij
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik voederde bij
    • jij voederde bij
    • hij/zij/het voederde bij
    • wij voederden bij
    • jullie voederden bij
    • zij voederden bij
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb bijgevoederd
    • jij hebt bijgevoederd
    • hij/zij/het heeft bijgevoederd
    • wij hebben bijgevoederd
    • jullie hebben bijgevoederd
    • zij hebben bijgevoederd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had bijgevoederd
    • jij had bijgevoederd
    • hij/zij/het had bijgevoederd
    • wij hadden bijgevoederd
    • jullie hadden bijgevoederd
    • zij hadden bijgevoederd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal bijvoederen
    • jij zult bijvoederen
    • hij/zij/het zal bijvoederen
    • wij zullen bijvoederen
    • jullie zullen bijvoederen
    • zij zullen bijvoederen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal bijgevoederd hebben
    • jij zult bijgevoederd hebben
    • hij/zij/het zal bijgevoederd hebben
    • wij zullen bijgevoederd hebben
    • jullie zullen bijgevoederd hebben
    • zij zullen bijgevoederd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou bijvoederen
    • jij zou bijvoederen
    • hij/zij/het zou bijvoederen
    • wij zouden bijvoederen
    • jullie zouden bijvoederen
    • zij zouden bijvoederen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben bijgevoederd
    • jij zou hebben bijgevoederd
    • hij/zij/het zou hebben bijgevoederd
    • wij zouden hebben bijgevoederd
    • jullie zouden hebben bijgevoederd
    • zij zouden hebben bijgevoederd
  • Imperatief

    • jij voeder bij
    • jullie voedert bij