Vervoeging van billijken

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik billijk
    • jij billijkt
    • hij/zij/het billijkt
    • wij billijken
    • jullie billijken
    • zij billijken
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik billijkte
    • jij billijkte
    • hij/zij/het billijkte
    • wij billijkten
    • jullie billijkten
    • zij billijkten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gebillijkt
    • jij hebt gebillijkt
    • hij/zij/het heeft gebillijkt
    • wij hebben gebillijkt
    • jullie hebben gebillijkt
    • zij hebben gebillijkt
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gebillijkt
    • jij had gebillijkt
    • hij/zij/het had gebillijkt
    • wij hadden gebillijkt
    • jullie hadden gebillijkt
    • zij hadden gebillijkt
  • Toekomende tijd I

    • ik zal billijken
    • jij zult billijken
    • hij/zij/het zal billijken
    • wij zullen billijken
    • jullie zullen billijken
    • zij zullen billijken
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gebillijkt hebben
    • jij zult gebillijkt hebben
    • hij/zij/het zal gebillijkt hebben
    • wij zullen gebillijkt hebben
    • jullie zullen gebillijkt hebben
    • zij zullen gebillijkt hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou billijken
    • jij zou billijken
    • hij/zij/het zou billijken
    • wij zouden billijken
    • jullie zouden billijken
    • zij zouden billijken
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gebillijkt
    • jij zou hebben gebillijkt
    • hij/zij/het zou hebben gebillijkt
    • wij zouden hebben gebillijkt
    • jullie zouden hebben gebillijkt
    • zij zouden hebben gebillijkt
  • Imperatief

    • jij billijk
    • jullie billijkt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van billijken