Vervoeging van bladeren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik blader
- jij bladert
- hij/zij/het bladert
- wij bladeren
- jullie bladeren
- zij bladeren
Onvoltooid verleden tijd
- ik bladerde
- jij bladerde
- hij/zij/het bladerde
- wij bladerden
- jullie bladerden
- zij bladerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gebladerd
- jij hebt gebladerd
- hij/zij/het heeft gebladerd
- wij hebben gebladerd
- jullie hebben gebladerd
- zij hebben gebladerd
Voltooid verleden tijd
- ik had gebladerd
- jij had gebladerd
- hij/zij/het had gebladerd
- wij hadden gebladerd
- jullie hadden gebladerd
- zij hadden gebladerd
Toekomende tijd I
- ik zal bladeren
- jij zult bladeren
- hij/zij/het zal bladeren
- wij zullen bladeren
- jullie zullen bladeren
- zij zullen bladeren
Toekomende tijd II
- ik zal gebladerd hebben
- jij zult gebladerd hebben
- hij/zij/het zal gebladerd hebben
- wij zullen gebladerd hebben
- jullie zullen gebladerd hebben
- zij zullen gebladerd hebben
Conditionalis I
- ik zou bladeren
- jij zou bladeren
- hij/zij/het zou bladeren
- wij zouden bladeren
- jullie zouden bladeren
- zij zouden bladeren
Conditionalis II
- ik zou hebben gebladerd
- jij zou hebben gebladerd
- hij/zij/het zou hebben gebladerd
- wij zouden hebben gebladerd
- jullie zouden hebben gebladerd
- zij zouden hebben gebladerd
Imperatief
- jij blader
- jullie bladert