Vervoeging van blaten
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik blaat
- jij blaat
- hij/zij/het blaat
- wij blaten
- jullie blaten
- zij blaten
Presente
- io belo
- tu beli
- lui/lei/Lei bela
- noi beliamo
- voi/Voi belate
- loro/Loro belano
Onvoltooid verleden tijd
- ik blaatte
- jij blaatte
- hij/zij/het blaatte
- wij blaatten
- jullie blaatten
- zij blaatten
Imperfetto
- io belavo
- tu belavi
- lui/lei/Lei belava
- noi belavamo
- voi/Voi belavate
- loro/Loro belavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geblaat
- jij hebt geblaat
- hij/zij/het heeft geblaat
- wij hebben geblaat
- jullie hebben geblaat
- zij hebben geblaat
Passato prossimo
- io ho belato
- tu hai belato
- lui/lei/Lei ha belato
- noi abbiamo belato
- voi/Voi avete belato
- loro/Loro hanno belato
Voltooid verleden tijd
- ik had geblaat
- jij had geblaat
- hij/zij/het had geblaat
- wij hadden geblaat
- jullie hadden geblaat
- zij hadden geblaat
Trapassato prossimo
- io avevo belato
- tu avevi belato
- lui/lei/Lei aveva belato
- noi avevamo belato
- voi/Voi avevate belato
- loro/Loro avevano belato
Toekomende tijd I
- ik zal blaten
- jij zult blaten
- hij/zij/het zal blaten
- wij zullen blaten
- jullie zullen blaten
- zij zullen blaten
Futuro semplice
- io belerò
- tu belerai
- lui/lei/Lei belerà
- noi beleremo
- voi/Voi belerete
- loro/Loro beleranno
Toekomende tijd II
- ik zal geblaat hebben
- jij zult geblaat hebben
- hij/zij/het zal geblaat hebben
- wij zullen geblaat hebben
- jullie zullen geblaat hebben
- zij zullen geblaat hebben
Futuro anteriore
- io avrò belato
- tu avrai belato
- lui/lei/Lei avrà belato
- noi avremo belato
- voi/Voi avrete belato
- loro/Loro avranno belato
Conditionalis I
- ik zou blaten
- jij zou blaten
- hij/zij/het zou blaten
- wij zouden blaten
- jullie zouden blaten
- zij zouden blaten
Condizionale presente
- io belerei
- tu beleresti
- lui/lei/Lei belerebbe
- noi beleremmo
- voi/Voi belereste
- loro/Loro belerebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben geblaat
- jij zou hebben geblaat
- hij/zij/het zou hebben geblaat
- wij zouden hebben geblaat
- jullie zouden hebben geblaat
- zij zouden hebben geblaat
Condizionale passato
- io avrei belato
- tu avresti belato
- lui/lei/Lei avrebbe belato
- noi avremmo belato
- voi/Voi avreste belato
- loro/Loro avrebbero belato
Imperatief
- jij blaat
- jullie blaat
Imperativo
- tu bela
- voi/Voi belate