Vervoeging van bliksemen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bliksem
- jij bliksemt
- hij/zij/het bliksemt
- wij bliksemen
- jullie bliksemen
- zij bliksemen
Onvoltooid verleden tijd
- ik bliksemde
- jij bliksemde
- hij/zij/het bliksemde
- wij bliksemden
- jullie bliksemden
- zij bliksemden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gebliksemd
- jij hebt gebliksemd
- hij/zij/het heeft gebliksemd
- wij hebben gebliksemd
- jullie hebben gebliksemd
- zij hebben gebliksemd
Voltooid verleden tijd
- ik had gebliksemd
- jij had gebliksemd
- hij/zij/het had gebliksemd
- wij hadden gebliksemd
- jullie hadden gebliksemd
- zij hadden gebliksemd
Toekomende tijd I
- ik zal bliksemen
- jij zult bliksemen
- hij/zij/het zal bliksemen
- wij zullen bliksemen
- jullie zullen bliksemen
- zij zullen bliksemen
Toekomende tijd II
- ik zal gebliksemd hebben
- jij zult gebliksemd hebben
- hij/zij/het zal gebliksemd hebben
- wij zullen gebliksemd hebben
- jullie zullen gebliksemd hebben
- zij zullen gebliksemd hebben
Conditionalis I
- ik zou bliksemen
- jij zou bliksemen
- hij/zij/het zou bliksemen
- wij zouden bliksemen
- jullie zouden bliksemen
- zij zouden bliksemen
Conditionalis II
- ik zou hebben gebliksemd
- jij zou hebben gebliksemd
- hij/zij/het zou hebben gebliksemd
- wij zouden hebben gebliksemd
- jullie zouden hebben gebliksemd
- zij zouden hebben gebliksemd
Imperatief
- jij bliksem
- jullie bliksemt