Vervoeging van blinderen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik blindeer
- jij blindeert
- hij/zij/het blindeert
- wij blinderen
- jullie blinderen
- zij blinderen
Onvoltooid verleden tijd
- ik blindeerde
- jij blindeerde
- hij/zij/het blindeerde
- wij blindeerden
- jullie blindeerden
- zij blindeerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geblindeerd
- jij hebt geblindeerd
- hij/zij/het heeft geblindeerd
- wij hebben geblindeerd
- jullie hebben geblindeerd
- zij hebben geblindeerd
Voltooid verleden tijd
- ik had geblindeerd
- jij had geblindeerd
- hij/zij/het had geblindeerd
- wij hadden geblindeerd
- jullie hadden geblindeerd
- zij hadden geblindeerd
Toekomende tijd I
- ik zal blinderen
- jij zult blinderen
- hij/zij/het zal blinderen
- wij zullen blinderen
- jullie zullen blinderen
- zij zullen blinderen
Toekomende tijd II
- ik zal geblindeerd hebben
- jij zult geblindeerd hebben
- hij/zij/het zal geblindeerd hebben
- wij zullen geblindeerd hebben
- jullie zullen geblindeerd hebben
- zij zullen geblindeerd hebben
Conditionalis I
- ik zou blinderen
- jij zou blinderen
- hij/zij/het zou blinderen
- wij zouden blinderen
- jullie zouden blinderen
- zij zouden blinderen
Conditionalis II
- ik zou hebben geblindeerd
- jij zou hebben geblindeerd
- hij/zij/het zou hebben geblindeerd
- wij zouden hebben geblindeerd
- jullie zouden hebben geblindeerd
- zij zouden hebben geblindeerd
Imperatief
- jij blindeer
- jullie blindeert