Vervoeging van blindvaren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vaar blind
- jij vaart blind
- hij/zij/het vaart blind
- wij varen blind
- jullie varen blind
- zij varen blind
Onvoltooid verleden tijd
- ik voer blind
- jij voer blind
- hij/zij/het voer blind
- wij voeren blind
- jullie voeren blind
- zij voeren blind
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb blindgevaren
- jij hebt blindgevaren
- hij/zij/het heeft blindgevaren
- wij hebben blindgevaren
- jullie hebben blindgevaren
- zij hebben blindgevaren
Voltooid verleden tijd
- ik had blindgevaren
- jij had blindgevaren
- hij/zij/het had blindgevaren
- wij hadden blindgevaren
- jullie hadden blindgevaren
- zij hadden blindgevaren
Toekomende tijd I
- ik zal blindvaren
- jij zult blindvaren
- hij/zij/het zal blindvaren
- wij zullen blindvaren
- jullie zullen blindvaren
- zij zullen blindvaren
Toekomende tijd II
- ik zal blindgevaren hebben
- jij zult blindgevaren hebben
- hij/zij/het zal blindgevaren hebben
- wij zullen blindgevaren hebben
- jullie zullen blindgevaren hebben
- zij zullen blindgevaren hebben
Conditionalis I
- ik zou blindvaren
- jij zou blindvaren
- hij/zij/het zou blindvaren
- wij zouden blindvaren
- jullie zouden blindvaren
- zij zouden blindvaren
Conditionalis II
- ik zou hebben blindgevaren
- jij zou hebben blindgevaren
- hij/zij/het zou hebben blindgevaren
- wij zouden hebben blindgevaren
- jullie zouden hebben blindgevaren
- zij zouden hebben blindgevaren
Imperatief
- jij vaar blind
- jullie vaart blind