Vervoeging van blokken
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik blok
- jij blokt
- hij/zij/het blokt
- wij blokken
- jullie blokken
- zij blokken
Onvoltooid verleden tijd
- ik blokte
- jij blokte
- hij/zij/het blokte
- wij blokten
- jullie blokten
- zij blokten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geblokt
- jij hebt geblokt
- hij/zij/het heeft geblokt
- wij hebben geblokt
- jullie hebben geblokt
- zij hebben geblokt
Voltooid verleden tijd
- ik had geblokt
- jij had geblokt
- hij/zij/het had geblokt
- wij hadden geblokt
- jullie hadden geblokt
- zij hadden geblokt
Toekomende tijd I
- ik zal blokken
- jij zult blokken
- hij/zij/het zal blokken
- wij zullen blokken
- jullie zullen blokken
- zij zullen blokken
Toekomende tijd II
- ik zal geblokt hebben
- jij zult geblokt hebben
- hij/zij/het zal geblokt hebben
- wij zullen geblokt hebben
- jullie zullen geblokt hebben
- zij zullen geblokt hebben
Conditionalis I
- ik zou blokken
- jij zou blokken
- hij/zij/het zou blokken
- wij zouden blokken
- jullie zouden blokken
- zij zouden blokken
Conditionalis II
- ik zou hebben geblokt
- jij zou hebben geblokt
- hij/zij/het zou hebben geblokt
- wij zouden hebben geblokt
- jullie zouden hebben geblokt
- zij zouden hebben geblokt
Imperatief
- jij blok
- jullie blokt