Vervoeging van bolderen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het boldert
- zij bolderen
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het bolderde
- zij bolderden
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft gebolderd
- zij hebben gebolderd
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had gebolderd
- zij hadden gebolderd
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal bolderen
- zij zult bolderen
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal gebolderd hebben
- zij zult gebolderd hebben
Conditionalis I
- hij/zij/het zal bolderen
- zij zullen bolderen
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben gebolderd
- zij zullen hebben gebolderd