Vervoeging van bonken

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik bonk
    • jij bonkt
    • hij/zij/het bonkt
    • wij bonken
    • jullie bonken
    • zij bonken
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik bonkte
    • jij bonkte
    • hij/zij/het bonkte
    • wij bonkten
    • jullie bonkten
    • zij bonkten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gebonkt
    • jij hebt gebonkt
    • hij/zij/het heeft gebonkt
    • wij hebben gebonkt
    • jullie hebben gebonkt
    • zij hebben gebonkt
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gebonkt
    • jij had gebonkt
    • hij/zij/het had gebonkt
    • wij hadden gebonkt
    • jullie hadden gebonkt
    • zij hadden gebonkt
  • Toekomende tijd I

    • ik zal bonken
    • jij zult bonken
    • hij/zij/het zal bonken
    • wij zullen bonken
    • jullie zullen bonken
    • zij zullen bonken
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gebonkt hebben
    • jij zult gebonkt hebben
    • hij/zij/het zal gebonkt hebben
    • wij zullen gebonkt hebben
    • jullie zullen gebonkt hebben
    • zij zullen gebonkt hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou bonken
    • jij zou bonken
    • hij/zij/het zou bonken
    • wij zouden bonken
    • jullie zouden bonken
    • zij zouden bonken
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gebonkt
    • jij zou hebben gebonkt
    • hij/zij/het zou hebben gebonkt
    • wij zouden hebben gebonkt
    • jullie zouden hebben gebonkt
    • zij zouden hebben gebonkt
  • Imperatief

    • jij bonk
    • jullie bonkt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van bonken