Vervoeging van boodschappen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik boodschap
- jij boodschapt
- hij/zij/het boodschapt
- wij boodschappen
- jullie boodschappen
- zij boodschappen
Onvoltooid verleden tijd
- ik boodschapte
- jij boodschapte
- hij/zij/het boodschapte
- wij boodschapten
- jullie boodschapten
- zij boodschapten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geboodschapt
- jij hebt geboodschapt
- hij/zij/het heeft geboodschapt
- wij hebben geboodschapt
- jullie hebben geboodschapt
- zij hebben geboodschapt
Voltooid verleden tijd
- ik had geboodschapt
- jij had geboodschapt
- hij/zij/het had geboodschapt
- wij hadden geboodschapt
- jullie hadden geboodschapt
- zij hadden geboodschapt
Toekomende tijd I
- ik zal boodschappen
- jij zult boodschappen
- hij/zij/het zal boodschappen
- wij zullen boodschappen
- jullie zullen boodschappen
- zij zullen boodschappen
Toekomende tijd II
- ik zal geboodschapt hebben
- jij zult geboodschapt hebben
- hij/zij/het zal geboodschapt hebben
- wij zullen geboodschapt hebben
- jullie zullen geboodschapt hebben
- zij zullen geboodschapt hebben
Conditionalis I
- ik zou boodschappen
- jij zou boodschappen
- hij/zij/het zou boodschappen
- wij zouden boodschappen
- jullie zouden boodschappen
- zij zouden boodschappen
Conditionalis II
- ik zou hebben geboodschapt
- jij zou hebben geboodschapt
- hij/zij/het zou hebben geboodschapt
- wij zouden hebben geboodschapt
- jullie zouden hebben geboodschapt
- zij zouden hebben geboodschapt
Imperatief
- jij boodschap
- jullie boodschapt