Vervoeging van bossen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bos
- jij bost
- hij/zij/het bost
- wij bossen
- jullie bossen
- zij bossen
Onvoltooid verleden tijd
- ik boste
- jij boste
- hij/zij/het boste
- wij bosten
- jullie bosten
- zij bosten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gebost
- jij hebt gebost
- hij/zij/het heeft gebost
- wij hebben gebost
- jullie hebben gebost
- zij hebben gebost
Voltooid verleden tijd
- ik had gebost
- jij had gebost
- hij/zij/het had gebost
- wij hadden gebost
- jullie hadden gebost
- zij hadden gebost
Toekomende tijd I
- ik zal bossen
- jij zult bossen
- hij/zij/het zal bossen
- wij zullen bossen
- jullie zullen bossen
- zij zullen bossen
Toekomende tijd II
- ik zal gebost hebben
- jij zult gebost hebben
- hij/zij/het zal gebost hebben
- wij zullen gebost hebben
- jullie zullen gebost hebben
- zij zullen gebost hebben
Conditionalis I
- ik zou bossen
- jij zou bossen
- hij/zij/het zou bossen
- wij zouden bossen
- jullie zouden bossen
- zij zouden bossen
Conditionalis II
- ik zou hebben gebost
- jij zou hebben gebost
- hij/zij/het zou hebben gebost
- wij zouden hebben gebost
- jullie zouden hebben gebost
- zij zouden hebben gebost
Imperatief
- jij bos
- jullie bost