Vervoeging van boteren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik boter
- jij botert
- hij/zij/het botert
- wij boteren
- jullie boteren
- zij boteren
Onvoltooid verleden tijd
- ik boterde
- jij boterde
- hij/zij/het boterde
- wij boterden
- jullie boterden
- zij boterden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geboterd
- jij hebt geboterd
- hij/zij/het heeft geboterd
- wij hebben geboterd
- jullie hebben geboterd
- zij hebben geboterd
Voltooid verleden tijd
- ik had geboterd
- jij had geboterd
- hij/zij/het had geboterd
- wij hadden geboterd
- jullie hadden geboterd
- zij hadden geboterd
Toekomende tijd I
- ik zal boteren
- jij zult boteren
- hij/zij/het zal boteren
- wij zullen boteren
- jullie zullen boteren
- zij zullen boteren
Toekomende tijd II
- ik zal geboterd hebben
- jij zult geboterd hebben
- hij/zij/het zal geboterd hebben
- wij zullen geboterd hebben
- jullie zullen geboterd hebben
- zij zullen geboterd hebben
Conditionalis I
- ik zou boteren
- jij zou boteren
- hij/zij/het zou boteren
- wij zouden boteren
- jullie zouden boteren
- zij zouden boteren
Conditionalis II
- ik zou hebben geboterd
- jij zou hebben geboterd
- hij/zij/het zou hebben geboterd
- wij zouden hebben geboterd
- jullie zouden hebben geboterd
- zij zouden hebben geboterd
Imperatief
- jij boter
- jullie botert