Vervoeging van brevieren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik brevier
    • jij breviert
    • hij/zij/het breviert
    • wij brevieren
    • jullie brevieren
    • zij brevieren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik brevierde
    • jij brevierde
    • hij/zij/het brevierde
    • wij brevierden
    • jullie brevierden
    • zij brevierden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gebrevierd
    • jij hebt gebrevierd
    • hij/zij/het heeft gebrevierd
    • wij hebben gebrevierd
    • jullie hebben gebrevierd
    • zij hebben gebrevierd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gebrevierd
    • jij had gebrevierd
    • hij/zij/het had gebrevierd
    • wij hadden gebrevierd
    • jullie hadden gebrevierd
    • zij hadden gebrevierd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal brevieren
    • jij zult brevieren
    • hij/zij/het zal brevieren
    • wij zullen brevieren
    • jullie zullen brevieren
    • zij zullen brevieren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gebrevierd hebben
    • jij zult gebrevierd hebben
    • hij/zij/het zal gebrevierd hebben
    • wij zullen gebrevierd hebben
    • jullie zullen gebrevierd hebben
    • zij zullen gebrevierd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou brevieren
    • jij zou brevieren
    • hij/zij/het zou brevieren
    • wij zouden brevieren
    • jullie zouden brevieren
    • zij zouden brevieren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gebrevierd
    • jij zou hebben gebrevierd
    • hij/zij/het zou hebben gebrevierd
    • wij zouden hebben gebrevierd
    • jullie zouden hebben gebrevierd
    • zij zouden hebben gebrevierd
  • Imperatief

    • jij brevier
    • jullie breviert