Vervoeging van brokken
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik brok
- jij brokt
- hij/zij/het brokt
- wij brokken
- jullie brokken
- zij brokken
Onvoltooid verleden tijd
- ik brokte
- jij brokte
- hij/zij/het brokte
- wij brokten
- jullie brokten
- zij brokten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gebrokt
- jij hebt gebrokt
- hij/zij/het heeft gebrokt
- wij hebben gebrokt
- jullie hebben gebrokt
- zij hebben gebrokt
Voltooid verleden tijd
- ik had gebrokt
- jij had gebrokt
- hij/zij/het had gebrokt
- wij hadden gebrokt
- jullie hadden gebrokt
- zij hadden gebrokt
Toekomende tijd I
- ik zal brokken
- jij zult brokken
- hij/zij/het zal brokken
- wij zullen brokken
- jullie zullen brokken
- zij zullen brokken
Toekomende tijd II
- ik zal gebrokt hebben
- jij zult gebrokt hebben
- hij/zij/het zal gebrokt hebben
- wij zullen gebrokt hebben
- jullie zullen gebrokt hebben
- zij zullen gebrokt hebben
Conditionalis I
- ik zou brokken
- jij zou brokken
- hij/zij/het zou brokken
- wij zouden brokken
- jullie zouden brokken
- zij zouden brokken
Conditionalis II
- ik zou hebben gebrokt
- jij zou hebben gebrokt
- hij/zij/het zou hebben gebrokt
- wij zouden hebben gebrokt
- jullie zouden hebben gebrokt
- zij zouden hebben gebrokt
Imperatief
- jij brok
- jullie brokt