Vervoeging van buitengaan
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik ga buiten
- jij gaat buiten
- hij/zij/het gaat buiten
- wij gaan buiten
- jullie gaan buiten
- zij gaan buiten
Onvoltooid verleden tijd
- ik ging buiten
- jij ging buiten
- hij/zij/het ging buiten
- wij gingen buiten
- jullie gingen buiten
- zij gingen buiten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik ben buitengegaan
- jij bent buitengegaan
- hij/zij/het is buitengegaan
- wij zijn buitengegaan
- jullie zijn buitengegaan
- zij zijn buitengegaan
Voltooid verleden tijd
- ik was buitengegaan
- jij was buitengegaan
- hij/zij/het was buitengegaan
- wij waren buitengegaan
- jullie waren buitengegaan
- zij waren buitengegaan
Toekomende tijd I
- ik zal buitengaan
- jij zult buitengaan
- hij/zij/het zal buitengaan
- wij zullen buitengaan
- jullie zullen buitengaan
- zij zullen buitengaan
Toekomende tijd II
- ik zal buitengegaan zijn
- jij zult buitengegaan zijn
- hij/zij/het zal buitengegaan zijn
- wij zullen buitengegaan zijn
- jullie zullen buitengegaan zijn
- zij zullen buitengegaan zijn
Conditionalis I
- ik zou buitengaan
- jij zou buitengaan
- hij/zij/het zou buitengaan
- wij zouden buitengaan
- jullie zouden buitengaan
- zij zouden buitengaan
Conditionalis II
- ik zou zijn buitengegaan
- jij zou zijn buitengegaan
- hij/zij/het zou zijn buitengegaan
- wij zouden zijn buitengegaan
- jullie zouden zijn buitengegaan
- zij zouden zijn buitengegaan
Imperatief
- jij ga buiten
- jullie gaat buiten