Vervoeging van buitensluiten

Onbepaalde wijs (infinitief): buitensluiten

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik sluit buiten
    • jij sluit buiten
    • hij/zij/het sluit buiten
    • wij sluiten buiten
    • jullie sluiten buiten
    • zij sluiten buiten
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik sloot buiten
    • jij sloot buiten
    • hij/zij/het sloot buiten
    • wij sloten buiten
    • jullie sloten buiten
    • zij sloten buiten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb buitengesloten
    • jij hebt buitengesloten
    • hij/zij/het heeft buitengesloten
    • wij hebben buitengesloten
    • jullie hebben buitengesloten
    • zij hebben buitengesloten
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had buitengesloten
    • jij had buitengesloten
    • hij/zij/het had buitengesloten
    • wij hadden buitengesloten
    • jullie hadden buitengesloten
    • zij hadden buitengesloten
  • Toekomende tijd I

    • ik zal buitensluiten
    • jij zult buitensluiten
    • hij/zij/het zal buitensluiten
    • wij zullen buitensluiten
    • jullie zullen buitensluiten
    • zij zullen buitensluiten
  • Toekomende tijd II

    • ik zal buitengesloten hebben
    • jij zult buitengesloten hebben
    • hij/zij/het zal buitengesloten hebben
    • wij zullen buitengesloten hebben
    • jullie zullen buitengesloten hebben
    • zij zullen buitengesloten hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou buitensluiten
    • jij zou buitensluiten
    • hij/zij/het zou buitensluiten
    • wij zouden buitensluiten
    • jullie zouden buitensluiten
    • zij zouden buitensluiten
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben buitengesloten
    • jij zou hebben buitengesloten
    • hij/zij/het zou hebben buitengesloten
    • wij zouden hebben buitengesloten
    • jullie zouden hebben buitengesloten
    • zij zouden hebben buitengesloten
  • Imperatief

    • jij sluit buiten
    • jullie sluit buiten

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van buitensluiten