Vervoeging van canoniseren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik canoniseer
- jij canoniseert
- hij/zij/het canoniseert
- wij canoniseren
- jullie canoniseren
- zij canoniseren
Onvoltooid verleden tijd
- ik canoniseerde
- jij canoniseerde
- hij/zij/het canoniseerde
- wij canoniseerden
- jullie canoniseerden
- zij canoniseerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gecanoniseerd
- jij hebt gecanoniseerd
- hij/zij/het heeft gecanoniseerd
- wij hebben gecanoniseerd
- jullie hebben gecanoniseerd
- zij hebben gecanoniseerd
Voltooid verleden tijd
- ik had gecanoniseerd
- jij had gecanoniseerd
- hij/zij/het had gecanoniseerd
- wij hadden gecanoniseerd
- jullie hadden gecanoniseerd
- zij hadden gecanoniseerd
Toekomende tijd I
- ik zal canoniseren
- jij zult canoniseren
- hij/zij/het zal canoniseren
- wij zullen canoniseren
- jullie zullen canoniseren
- zij zullen canoniseren
Toekomende tijd II
- ik zal gecanoniseerd hebben
- jij zult gecanoniseerd hebben
- hij/zij/het zal gecanoniseerd hebben
- wij zullen gecanoniseerd hebben
- jullie zullen gecanoniseerd hebben
- zij zullen gecanoniseerd hebben
Conditionalis I
- ik zou canoniseren
- jij zou canoniseren
- hij/zij/het zou canoniseren
- wij zouden canoniseren
- jullie zouden canoniseren
- zij zouden canoniseren
Conditionalis II
- ik zou hebben gecanoniseerd
- jij zou hebben gecanoniseerd
- hij/zij/het zou hebben gecanoniseerd
- wij zouden hebben gecanoniseerd
- jullie zouden hebben gecanoniseerd
- zij zouden hebben gecanoniseerd
Imperatief
- jij canoniseer
- jullie canoniseert