Vervoeging van carbureren
Onbepaalde wijs (infinitief): carbureren
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik carbureer
- jij carbureert
- hij/zij/het carbureert
- wij carbureren
- jullie carbureren
- zij carbureren
Indicativo presente
- yo carburo
- tú carburas
- él/ella carbura
- nosotros carburamos
- vosotros carburáis
- ellos/ellas carburan
Onvoltooid verleden tijd
- ik carbureerde
- jij carbureerde
- hij/zij/het carbureerde
- wij carbureerden
- jullie carbureerden
- zij carbureerden
Indefinido
- yo carburé
- tú carburaste
- él/ella carburó
- nosotros carburamos
- vosotros carburasteis
- ellos/ellas carburaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gecarbureerd
- jij hebt gecarbureerd
- hij/zij/het heeft gecarbureerd
- wij hebben gecarbureerd
- jullie hebben gecarbureerd
- zij hebben gecarbureerd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he carburado
- tú has carburado
- él/ella ha carburado
- nosotros hemos carburado
- vosotros habéis carburado
- ellos/ellas han carburado
Voltooid verleden tijd
- ik had gecarbureerd
- jij had gecarbureerd
- hij/zij/het had gecarbureerd
- wij hadden gecarbureerd
- jullie hadden gecarbureerd
- zij hadden gecarbureerd
Pluscuamperfecto
- yo había carburado
- tú habías carburado
- él/ella había carburado
- nosotros habíamos carburado
- vosotros habíais carburado
- ellos/ellas habían carburado
Toekomende tijd I
- ik zal carbureren
- jij zult carbureren
- hij/zij/het zal carbureren
- wij zullen carbureren
- jullie zullen carbureren
- zij zullen carbureren
Futuro I
- yo carburaré
- tú carburarás
- él/ella carburará
- nosotros carburaremos
- vosotros carburaréis
- ellos/ellas carburarán
Toekomende tijd II
- ik zal gecarbureerd hebben
- jij zult gecarbureerd hebben
- hij/zij/het zal gecarbureerd hebben
- wij zullen gecarbureerd hebben
- jullie zullen gecarbureerd hebben
- zij zullen gecarbureerd hebben
Futuro perfecto
- yo habré carburado
- tú habrás carburado
- él/ella habrá carburado
- nosotros habremos carburado
- vosotros habréis carburado
- ellos/ellas habrán carburado
Conditionalis I
- ik zou carbureren
- jij zou carbureren
- hij/zij/het zou carbureren
- wij zouden carbureren
- jullie zouden carbureren
- zij zouden carbureren
Condicional
- yo carburaría
- tú carburarías
- él/ella carburaría
- nosotros carburaríamos
- vosotros carburaríais
- ellos/ellas carburarían
Conditionalis II
- ik zou hebben gecarbureerd
- jij zou hebben gecarbureerd
- hij/zij/het zou hebben gecarbureerd
- wij zouden hebben gecarbureerd
- jullie zouden hebben gecarbureerd
- zij zouden hebben gecarbureerd
Condicional perfecto
- yo habría carburado
- tú habrías carburado
- él/ella habría carburado
- nosotros habríamos carburado
- vosotros habríais carburado
- ellos/ellas habrían carburado
Imperatief
- jij carbureer
- jullie carbureert
Imperativo presente
- tú carbura
- vosotros carburad