Vervoeging van cauteriseren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik cauteriseer
- jij cauteriseert
- hij/zij/het cauteriseert
- wij cauteriseren
- jullie cauteriseren
- zij cauteriseren
Onvoltooid verleden tijd
- ik cauteriseerde
- jij cauteriseerde
- hij/zij/het cauteriseerde
- wij cauteriseerden
- jullie cauteriseerden
- zij cauteriseerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gecauteriseerd
- jij hebt gecauteriseerd
- hij/zij/het heeft gecauteriseerd
- wij hebben gecauteriseerd
- jullie hebben gecauteriseerd
- zij hebben gecauteriseerd
Voltooid verleden tijd
- ik had gecauteriseerd
- jij had gecauteriseerd
- hij/zij/het had gecauteriseerd
- wij hadden gecauteriseerd
- jullie hadden gecauteriseerd
- zij hadden gecauteriseerd
Toekomende tijd I
- ik zal cauteriseren
- jij zult cauteriseren
- hij/zij/het zal cauteriseren
- wij zullen cauteriseren
- jullie zullen cauteriseren
- zij zullen cauteriseren
Toekomende tijd II
- ik zal gecauteriseerd hebben
- jij zult gecauteriseerd hebben
- hij/zij/het zal gecauteriseerd hebben
- wij zullen gecauteriseerd hebben
- jullie zullen gecauteriseerd hebben
- zij zullen gecauteriseerd hebben
Conditionalis I
- ik zou cauteriseren
- jij zou cauteriseren
- hij/zij/het zou cauteriseren
- wij zouden cauteriseren
- jullie zouden cauteriseren
- zij zouden cauteriseren
Conditionalis II
- ik zou hebben gecauteriseerd
- jij zou hebben gecauteriseerd
- hij/zij/het zou hebben gecauteriseerd
- wij zouden hebben gecauteriseerd
- jullie zouden hebben gecauteriseerd
- zij zouden hebben gecauteriseerd
Imperatief
- jij cauteriseer
- jullie cauteriseert