Vervoeging van certifiëren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik certifieer
- jij certifieert
- hij/zij/het certifieert
- wij certifiëren
- jullie certifiëren
- zij certifiëren
Onvoltooid verleden tijd
- ik certifieerde
- jij certifieerde
- hij/zij/het certifieerde
- wij certifieerden
- jullie certifieerden
- zij certifieerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gecertifieerd
- jij hebt gecertifieerd
- hij/zij/het heeft gecertifieerd
- wij hebben gecertifieerd
- jullie hebben gecertifieerd
- zij hebben gecertifieerd
Voltooid verleden tijd
- ik had gecertifieerd
- jij had gecertifieerd
- hij/zij/het had gecertifieerd
- wij hadden gecertifieerd
- jullie hadden gecertifieerd
- zij hadden gecertifieerd
Toekomende tijd I
- ik zal certifiëren
- jij zult certifiëren
- hij/zij/het zal certifiëren
- wij zullen certifiëren
- jullie zullen certifiëren
- zij zullen certifiëren
Toekomende tijd II
- ik zal gecertifieerd hebben
- jij zult gecertifieerd hebben
- hij/zij/het zal gecertifieerd hebben
- wij zullen gecertifieerd hebben
- jullie zullen gecertifieerd hebben
- zij zullen gecertifieerd hebben
Conditionalis I
- ik zou certifiëren
- jij zou certifiëren
- hij/zij/het zou certifiëren
- wij zouden certifiëren
- jullie zouden certifiëren
- zij zouden certifiëren
Conditionalis II
- ik zou hebben gecertifieerd
- jij zou hebben gecertifieerd
- hij/zij/het zou hebben gecertifieerd
- wij zouden hebben gecertifieerd
- jullie zouden hebben gecertifieerd
- zij zouden hebben gecertifieerd
Imperatief
- jij certifieer
- jullie certifieert