Vervoeging van chaperonneren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik chaperonneer
- jij chaperonneert
- hij/zij/het chaperonneert
- wij chaperonneren
- jullie chaperonneren
- zij chaperonneren
Onvoltooid verleden tijd
- ik chaperonneerde
- jij chaperonneerde
- hij/zij/het chaperonneerde
- wij chaperonneerden
- jullie chaperonneerden
- zij chaperonneerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gechaperonneerd
- jij hebt gechaperonneerd
- hij/zij/het heeft gechaperonneerd
- wij hebben gechaperonneerd
- jullie hebben gechaperonneerd
- zij hebben gechaperonneerd
Voltooid verleden tijd
- ik had gechaperonneerd
- jij had gechaperonneerd
- hij/zij/het had gechaperonneerd
- wij hadden gechaperonneerd
- jullie hadden gechaperonneerd
- zij hadden gechaperonneerd
Toekomende tijd I
- ik zal chaperonneren
- jij zult chaperonneren
- hij/zij/het zal chaperonneren
- wij zullen chaperonneren
- jullie zullen chaperonneren
- zij zullen chaperonneren
Toekomende tijd II
- ik zal gechaperonneerd hebben
- jij zult gechaperonneerd hebben
- hij/zij/het zal gechaperonneerd hebben
- wij zullen gechaperonneerd hebben
- jullie zullen gechaperonneerd hebben
- zij zullen gechaperonneerd hebben
Conditionalis I
- ik zou chaperonneren
- jij zou chaperonneren
- hij/zij/het zou chaperonneren
- wij zouden chaperonneren
- jullie zouden chaperonneren
- zij zouden chaperonneren
Conditionalis II
- ik zou hebben gechaperonneerd
- jij zou hebben gechaperonneerd
- hij/zij/het zou hebben gechaperonneerd
- wij zouden hebben gechaperonneerd
- jullie zouden hebben gechaperonneerd
- zij zouden hebben gechaperonneerd
Imperatief
- jij chaperonneer
- jullie chaperonneert