Vervoeging van chargeren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik chargeer
- jij chargeert
- hij/zij/het chargeert
- wij chargeren
- jullie chargeren
- zij chargeren
Onvoltooid verleden tijd
- ik chargeerde
- jij chargeerde
- hij/zij/het chargeerde
- wij chargeerden
- jullie chargeerden
- zij chargeerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gechargeerd
- jij hebt gechargeerd
- hij/zij/het heeft gechargeerd
- wij hebben gechargeerd
- jullie hebben gechargeerd
- zij hebben gechargeerd
Voltooid verleden tijd
- ik had gechargeerd
- jij had gechargeerd
- hij/zij/het had gechargeerd
- wij hadden gechargeerd
- jullie hadden gechargeerd
- zij hadden gechargeerd
Toekomende tijd I
- ik zal chargeren
- jij zult chargeren
- hij/zij/het zal chargeren
- wij zullen chargeren
- jullie zullen chargeren
- zij zullen chargeren
Toekomende tijd II
- ik zal gechargeerd hebben
- jij zult gechargeerd hebben
- hij/zij/het zal gechargeerd hebben
- wij zullen gechargeerd hebben
- jullie zullen gechargeerd hebben
- zij zullen gechargeerd hebben
Conditionalis I
- ik zou chargeren
- jij zou chargeren
- hij/zij/het zou chargeren
- wij zouden chargeren
- jullie zouden chargeren
- zij zouden chargeren
Conditionalis II
- ik zou hebben gechargeerd
- jij zou hebben gechargeerd
- hij/zij/het zou hebben gechargeerd
- wij zouden hebben gechargeerd
- jullie zouden hebben gechargeerd
- zij zouden hebben gechargeerd
Imperatief
- jij chargeer
- jullie chargeert