Vervoeging van charmeren

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik charmeer
  • jij charmeert
  • hij/zij/het charmeert
  • wij charmeren
  • jullie charmeren
  • zij charmeren

Präsens Indikativ

  • ich mute an
  • du mutest an
  • er/sie/es mutet an
  • wir muten an
  • ihr mutet an
  • sie muten an

Onvoltooid verleden tijd

  • ik charmeerde
  • jij charmeerde
  • hij/zij/het charmeerde
  • wij charmeerden
  • jullie charmeerden
  • zij charmeerden

Präteritum Indikativ

  • ich mutete an
  • du mutetest an
  • er/sie/es mutete an
  • wir muteten an
  • ihr mutetet an
  • sie muteten an

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gecharmeerd
  • jij hebt gecharmeerd
  • hij/zij/het heeft gecharmeerd
  • wij hebben gecharmeerd
  • jullie hebben gecharmeerd
  • zij hebben gecharmeerd

Perfekt Indikativ

  • ich habe angemutet
  • du hast angemutet
  • er/sie/es hat angemutet
  • wir haben angemutet
  • ihr habt angemutet
  • sie haben angemutet

Voltooid verleden tijd

  • ik had gecharmeerd
  • jij had gecharmeerd
  • hij/zij/het had gecharmeerd
  • wij hadden gecharmeerd
  • jullie hadden gecharmeerd
  • zij hadden gecharmeerd

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte angemutet
  • du hattest angemutet
  • er/sie/es hatte angemutet
  • wir hatten angemutet
  • ihr hattet angemutet
  • sie hatten angemutet

Toekomende tijd I

  • ik zal charmeren
  • jij zult charmeren
  • hij/zij/het zal charmeren
  • wij zullen charmeren
  • jullie zullen charmeren
  • zij zullen charmeren

Futur I Indikativ

  • ich werde anmuten
  • du wirst anmuten
  • er/sie/es wird anmuten
  • wir werden anmuten
  • ihr werdet anmuten
  • sie werden anmuten

Toekomende tijd II

  • ik zal gecharmeerd hebben
  • jij zult gecharmeerd hebben
  • hij/zij/het zal gecharmeerd hebben
  • wij zullen gecharmeerd hebben
  • jullie zullen gecharmeerd hebben
  • zij zullen gecharmeerd hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde angemutet haben
  • du wirst angemutet haben
  • er/sie/es wird angemutet haben
  • wir werden angemutet haben
  • ihr werdet angemutet haben
  • sie werden angemutet haben

Conditionalis I

  • ik zou charmeren
  • jij zou charmeren
  • hij/zij/het zou charmeren
  • wij zouden charmeren
  • jullie zouden charmeren
  • zij zouden charmeren

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde anmuten
  • du würdest anmuten
  • er/sie/es würde anmuten
  • wir würden anmuten
  • ihr würdet anmuten
  • sie würden anmuten

Conditionalis II

  • ik zou hebben gecharmeerd
  • jij zou hebben gecharmeerd
  • hij/zij/het zou hebben gecharmeerd
  • wij zouden hebben gecharmeerd
  • jullie zouden hebben gecharmeerd
  • zij zouden hebben gecharmeerd

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde angemutet haben
  • du würdest angemutet haben
  • er/sie/es würde angemutet haben
  • wir würden angemutet haben
  • ihr würdet angemutet haben
  • sie würden angemutet haben

Imperatief

  • jij charmeer
  • jullie charmeert

Imperativ

  • du mute an
  • ihr mutet an

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van charmeren