Vervoeging van charmeren
Onbepaalde wijs (infinitief): charmeren
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik charmeer
- jij charmeert
- hij/zij/het charmeert
- wij charmeren
- jullie charmeren
- zij charmeren
Présent
- je ravis
- tu ravis
- il/elle ravit
- nous ravissons
- vous ravissez
- ils/elles ravissent
Onvoltooid verleden tijd
- ik charmeerde
- jij charmeerde
- hij/zij/het charmeerde
- wij charmeerden
- jullie charmeerden
- zij charmeerden
Indicatif imparfait
- je ravissais
- tu ravissais
- il/elle ravissait
- nous ravissions
- vous ravissiez
- ils/elles ravissaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gecharmeerd
- jij hebt gecharmeerd
- hij/zij/het heeft gecharmeerd
- wij hebben gecharmeerd
- jullie hebben gecharmeerd
- zij hebben gecharmeerd
Indicatif passé composé
- j'ai ravi
- tu as ravi
- il/elle a ravi
- nous avons ravi
- vous avez ravi
- ils/elles ont ravi
Voltooid verleden tijd
- ik had gecharmeerd
- jij had gecharmeerd
- hij/zij/het had gecharmeerd
- wij hadden gecharmeerd
- jullie hadden gecharmeerd
- zij hadden gecharmeerd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais ravi
- tu avais ravi
- il/elle avait ravi
- nous avions ravi
- vous aviez ravi
- ils/elles avaient ravi
Toekomende tijd I
- ik zal charmeren
- jij zult charmeren
- hij/zij/het zal charmeren
- wij zullen charmeren
- jullie zullen charmeren
- zij zullen charmeren
Indicatif futur
- je ravirai
- tu raviras
- il/elle ravira
- nous ravirons
- vous ravirez
- ils/elles raviront
Toekomende tijd II
- ik zal gecharmeerd hebben
- jij zult gecharmeerd hebben
- hij/zij/het zal gecharmeerd hebben
- wij zullen gecharmeerd hebben
- jullie zullen gecharmeerd hebben
- zij zullen gecharmeerd hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai ravi
- tu auras ravi
- il/elle aura ravi
- nous aurons ravi
- vous aurez ravi
- ils/elles auront ravi
Conditionalis I
- ik zou charmeren
- jij zou charmeren
- hij/zij/het zou charmeren
- wij zouden charmeren
- jullie zouden charmeren
- zij zouden charmeren
Conditionnel présent
- je ravirais
- tu ravirais
- il/elle ravirait
- nous ravirions
- vous raviriez
- ils/elles raviraient
Conditionalis II
- ik zou hebben gecharmeerd
- jij zou hebben gecharmeerd
- hij/zij/het zou hebben gecharmeerd
- wij zouden hebben gecharmeerd
- jullie zouden hebben gecharmeerd
- zij zouden hebben gecharmeerd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais ravi
- tu aurais ravi
- il/elle aurait ravi
- nous aurions ravi
- vous auriez ravi
- ils/elles auraient ravi
Imperatief
- jij charmeer
- jullie charmeert
Impératif
- tu ravis
- vous ravissez