Vervoeging van choqueren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik choqueer
- jij choqueert
- hij/zij/het choqueert
- wij choqueren
- jullie choqueren
- zij choqueren
Onvoltooid verleden tijd
- ik choqueerde
- jij choqueerde
- hij/zij/het choqueerde
- wij choqueerden
- jullie choqueerden
- zij choqueerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gechoqueerd
- jij hebt gechoqueerd
- hij/zij/het heeft gechoqueerd
- wij hebben gechoqueerd
- jullie hebben gechoqueerd
- zij hebben gechoqueerd
Voltooid verleden tijd
- ik had gechoqueerd
- jij had gechoqueerd
- hij/zij/het had gechoqueerd
- wij hadden gechoqueerd
- jullie hadden gechoqueerd
- zij hadden gechoqueerd
Toekomende tijd I
- ik zal choqueren
- jij zult choqueren
- hij/zij/het zal choqueren
- wij zullen choqueren
- jullie zullen choqueren
- zij zullen choqueren
Toekomende tijd II
- ik zal gechoqueerd hebben
- jij zult gechoqueerd hebben
- hij/zij/het zal gechoqueerd hebben
- wij zullen gechoqueerd hebben
- jullie zullen gechoqueerd hebben
- zij zullen gechoqueerd hebben
Conditionalis I
- ik zou choqueren
- jij zou choqueren
- hij/zij/het zou choqueren
- wij zouden choqueren
- jullie zouden choqueren
- zij zouden choqueren
Conditionalis II
- ik zou hebben gechoqueerd
- jij zou hebben gechoqueerd
- hij/zij/het zou hebben gechoqueerd
- wij zouden hebben gechoqueerd
- jullie zouden hebben gechoqueerd
- zij zouden hebben gechoqueerd
Imperatief
- jij choqueer
- jullie choqueert