Vervoeging van civiliseren

Onbepaalde wijs (infinitief): civiliseren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik civiliseer
    • jij civiliseert
    • hij/zij/het civiliseert
    • wij civiliseren
    • jullie civiliseren
    • zij civiliseren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik civiliseerde
    • jij civiliseerde
    • hij/zij/het civiliseerde
    • wij civiliseerden
    • jullie civiliseerden
    • zij civiliseerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb geciviliseerd
    • jij hebt geciviliseerd
    • hij/zij/het heeft geciviliseerd
    • wij hebben geciviliseerd
    • jullie hebben geciviliseerd
    • zij hebben geciviliseerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had geciviliseerd
    • jij had geciviliseerd
    • hij/zij/het had geciviliseerd
    • wij hadden geciviliseerd
    • jullie hadden geciviliseerd
    • zij hadden geciviliseerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal civiliseren
    • jij zult civiliseren
    • hij/zij/het zal civiliseren
    • wij zullen civiliseren
    • jullie zullen civiliseren
    • zij zullen civiliseren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal geciviliseerd hebben
    • jij zult geciviliseerd hebben
    • hij/zij/het zal geciviliseerd hebben
    • wij zullen geciviliseerd hebben
    • jullie zullen geciviliseerd hebben
    • zij zullen geciviliseerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou civiliseren
    • jij zou civiliseren
    • hij/zij/het zou civiliseren
    • wij zouden civiliseren
    • jullie zouden civiliseren
    • zij zouden civiliseren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben geciviliseerd
    • jij zou hebben geciviliseerd
    • hij/zij/het zou hebben geciviliseerd
    • wij zouden hebben geciviliseerd
    • jullie zouden hebben geciviliseerd
    • zij zouden hebben geciviliseerd
  • Imperatief

    • jij civiliseer
    • jullie civiliseert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van civiliseren