Vervoeging van coïncideren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het coïncideert
- zij coïncideren
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het coïncideerde
- zij coïncideerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft gecoïncideerd
- zij hebben gecoïncideerd
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had gecoïncideerd
- zij hadden gecoïncideerd
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal coïncideren
- zij zult coïncideren
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal gecoïncideerd hebben
- zij zult gecoïncideerd hebben
Conditionalis I
- hij/zij/het zal coïncideren
- zij zullen coïncideren
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben gecoïncideerd
- zij zullen hebben gecoïncideerd