Vervoeging van coaten

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik coat
    • jij coat
    • hij/zij/het coat
    • wij coaten
    • jullie coaten
    • zij coaten
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik coatte
    • jij coatte
    • hij/zij/het coatte
    • wij coatten
    • jullie coatten
    • zij coatten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gecoat
    • jij hebt gecoat
    • hij/zij/het heeft gecoat
    • wij hebben gecoat
    • jullie hebben gecoat
    • zij hebben gecoat
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gecoat
    • jij had gecoat
    • hij/zij/het had gecoat
    • wij hadden gecoat
    • jullie hadden gecoat
    • zij hadden gecoat
  • Toekomende tijd I

    • ik zal coaten
    • jij zult coaten
    • hij/zij/het zal coaten
    • wij zullen coaten
    • jullie zullen coaten
    • zij zullen coaten
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gecoat hebben
    • jij zult gecoat hebben
    • hij/zij/het zal gecoat hebben
    • wij zullen gecoat hebben
    • jullie zullen gecoat hebben
    • zij zullen gecoat hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou coaten
    • jij zou coaten
    • hij/zij/het zou coaten
    • wij zouden coaten
    • jullie zouden coaten
    • zij zouden coaten
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gecoat
    • jij zou hebben gecoat
    • hij/zij/het zou hebben gecoat
    • wij zouden hebben gecoat
    • jullie zouden hebben gecoat
    • zij zouden hebben gecoat
  • Imperatief

    • jij coat
    • jullie coat

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van coaten