Vervoeging van coderen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik codeer
- jij codeert
- hij/zij/het codeert
- wij coderen
- jullie coderen
- zij coderen
Onvoltooid verleden tijd
- ik codeerde
- jij codeerde
- hij/zij/het codeerde
- wij codeerden
- jullie codeerden
- zij codeerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gecodeerd
- jij hebt gecodeerd
- hij/zij/het heeft gecodeerd
- wij hebben gecodeerd
- jullie hebben gecodeerd
- zij hebben gecodeerd
Voltooid verleden tijd
- ik had gecodeerd
- jij had gecodeerd
- hij/zij/het had gecodeerd
- wij hadden gecodeerd
- jullie hadden gecodeerd
- zij hadden gecodeerd
Toekomende tijd I
- ik zal coderen
- jij zult coderen
- hij/zij/het zal coderen
- wij zullen coderen
- jullie zullen coderen
- zij zullen coderen
Toekomende tijd II
- ik zal gecodeerd hebben
- jij zult gecodeerd hebben
- hij/zij/het zal gecodeerd hebben
- wij zullen gecodeerd hebben
- jullie zullen gecodeerd hebben
- zij zullen gecodeerd hebben
Conditionalis I
- ik zou coderen
- jij zou coderen
- hij/zij/het zou coderen
- wij zouden coderen
- jullie zouden coderen
- zij zouden coderen
Conditionalis II
- ik zou hebben gecodeerd
- jij zou hebben gecodeerd
- hij/zij/het zou hebben gecodeerd
- wij zouden hebben gecodeerd
- jullie zouden hebben gecodeerd
- zij zouden hebben gecodeerd
Imperatief
- jij codeer
- jullie codeert