Vervoeging van compliceren
Onbepaalde wijs (infinitief): compliceren
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik compliceer
- jij compliceert
- hij/zij/het compliceert
- wij compliceren
- jullie compliceren
- zij compliceren
Present
- I complicate
- you complicate
- he/she/it complicates
- we complicate
- you complicate
- they complicate
Onvoltooid verleden tijd
- ik compliceerde
- jij compliceerde
- hij/zij/het compliceerde
- wij compliceerden
- jullie compliceerden
- zij compliceerden
Simple past
- I complicated
- you complicated
- he/she/it complicated
- we complicated
- you complicated
- they complicated
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gecompliceerd
- jij hebt gecompliceerd
- hij/zij/het heeft gecompliceerd
- wij hebben gecompliceerd
- jullie hebben gecompliceerd
- zij hebben gecompliceerd
Present perfect
- I have complicated
- you have complicated
- he/she/it has complicated
- we have complicated
- you have complicated
- they have complicated
Voltooid verleden tijd
- ik had gecompliceerd
- jij had gecompliceerd
- hij/zij/het had gecompliceerd
- wij hadden gecompliceerd
- jullie hadden gecompliceerd
- zij hadden gecompliceerd
Past perfect
- I had complicated
- you had complicated
- he/she/it had complicated
- we had complicated
- you had complicated
- they had complicated
Toekomende tijd I
- ik zal compliceren
- jij zult compliceren
- hij/zij/het zal compliceren
- wij zullen compliceren
- jullie zullen compliceren
- zij zullen compliceren
Future
- I will complicate
- you will complicate
- he/she/it will complicate
- we will complicate
- you will complicate
- they will complicate
Toekomende tijd II
- ik zal gecompliceerd hebben
- jij zult gecompliceerd hebben
- hij/zij/het zal gecompliceerd hebben
- wij zullen gecompliceerd hebben
- jullie zullen gecompliceerd hebben
- zij zullen gecompliceerd hebben
Future perfect
- I will have complicated
- you will have complicated
- he/she/it will have complicated
- we will have complicated
- you will have complicated
- they will have complicated
Conditionalis I
- ik zou compliceren
- jij zou compliceren
- hij/zij/het zou compliceren
- wij zouden compliceren
- jullie zouden compliceren
- zij zouden compliceren
Conditional present
- I would complicate
- you would complicate
- he/she/it would complicate
- we would complicate
- you would complicate
- they would complicate
Conditionalis II
- ik zou hebben gecompliceerd
- jij zou hebben gecompliceerd
- hij/zij/het zou hebben gecompliceerd
- wij zouden hebben gecompliceerd
- jullie zouden hebben gecompliceerd
- zij zouden hebben gecompliceerd
Conditional perfect
- I would have complicated
- you would have complicated
- he/she/it would have complicated
- we would have complicated
- you would have complicated
- they would have complicated
Imperatief
- jij compliceer
- jullie compliceert
Imperative
- you complicate
- you complicate