Vervoeging van compliceren

Onbepaalde wijs (infinitief): compliceren

Vertaling: complicar

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik compliceer
  • jij compliceert
  • hij/zij/het compliceert
  • wij compliceren
  • jullie compliceren
  • zij compliceren

Indicativo presente

  • yo complico
  • complicas
  • él/ella complica
  • nosotros complicamos
  • vosotros complicáis
  • ellos/ellas complican

Onvoltooid verleden tijd

  • ik compliceerde
  • jij compliceerde
  • hij/zij/het compliceerde
  • wij compliceerden
  • jullie compliceerden
  • zij compliceerden

Indefinido

  • yo compliqué
  • complicaste
  • él/ella complicó
  • nosotros complicamos
  • vosotros complicasteis
  • ellos/ellas complicaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gecompliceerd
  • jij hebt gecompliceerd
  • hij/zij/het heeft gecompliceerd
  • wij hebben gecompliceerd
  • jullie hebben gecompliceerd
  • zij hebben gecompliceerd

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he complicado
  • has complicado
  • él/ella ha complicado
  • nosotros hemos complicado
  • vosotros habéis complicado
  • ellos/ellas han complicado

Voltooid verleden tijd

  • ik had gecompliceerd
  • jij had gecompliceerd
  • hij/zij/het had gecompliceerd
  • wij hadden gecompliceerd
  • jullie hadden gecompliceerd
  • zij hadden gecompliceerd

Pluscuamperfecto

  • yo había complicado
  • habías complicado
  • él/ella había complicado
  • nosotros habíamos complicado
  • vosotros habíais complicado
  • ellos/ellas habían complicado

Toekomende tijd I

  • ik zal compliceren
  • jij zult compliceren
  • hij/zij/het zal compliceren
  • wij zullen compliceren
  • jullie zullen compliceren
  • zij zullen compliceren

Futuro I

  • yo complicaré
  • complicarás
  • él/ella complicará
  • nosotros complicaremos
  • vosotros complicaréis
  • ellos/ellas complicarán

Toekomende tijd II

  • ik zal gecompliceerd hebben
  • jij zult gecompliceerd hebben
  • hij/zij/het zal gecompliceerd hebben
  • wij zullen gecompliceerd hebben
  • jullie zullen gecompliceerd hebben
  • zij zullen gecompliceerd hebben

Futuro perfecto

  • yo habré complicado
  • habrás complicado
  • él/ella habrá complicado
  • nosotros habremos complicado
  • vosotros habréis complicado
  • ellos/ellas habrán complicado

Conditionalis I

  • ik zou compliceren
  • jij zou compliceren
  • hij/zij/het zou compliceren
  • wij zouden compliceren
  • jullie zouden compliceren
  • zij zouden compliceren

Condicional

  • yo complicaría
  • complicarías
  • él/ella complicaría
  • nosotros complicaríamos
  • vosotros complicaríais
  • ellos/ellas complicarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben gecompliceerd
  • jij zou hebben gecompliceerd
  • hij/zij/het zou hebben gecompliceerd
  • wij zouden hebben gecompliceerd
  • jullie zouden hebben gecompliceerd
  • zij zouden hebben gecompliceerd

Condicional perfecto

  • yo habría complicado
  • habrías complicado
  • él/ella habría complicado
  • nosotros habríamos complicado
  • vosotros habríais complicado
  • ellos/ellas habrían complicado

Imperatief

  • jij compliceer
  • jullie compliceert

Imperativo presente

  • complica
  • vosotros complicad

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van compliceren