Vervoeging van computeren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik computer
- jij computert
- hij/zij/het computert
- wij computeren
- jullie computeren
- zij computeren
Onvoltooid verleden tijd
- ik computerde
- jij computerde
- hij/zij/het computerde
- wij computerden
- jullie computerden
- zij computerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gecomputerd
- jij hebt gecomputerd
- hij/zij/het heeft gecomputerd
- wij hebben gecomputerd
- jullie hebben gecomputerd
- zij hebben gecomputerd
Voltooid verleden tijd
- ik had gecomputerd
- jij had gecomputerd
- hij/zij/het had gecomputerd
- wij hadden gecomputerd
- jullie hadden gecomputerd
- zij hadden gecomputerd
Toekomende tijd I
- ik zal computeren
- jij zult computeren
- hij/zij/het zal computeren
- wij zullen computeren
- jullie zullen computeren
- zij zullen computeren
Toekomende tijd II
- ik zal gecomputerd hebben
- jij zult gecomputerd hebben
- hij/zij/het zal gecomputerd hebben
- wij zullen gecomputerd hebben
- jullie zullen gecomputerd hebben
- zij zullen gecomputerd hebben
Conditionalis I
- ik zou computeren
- jij zou computeren
- hij/zij/het zou computeren
- wij zouden computeren
- jullie zouden computeren
- zij zouden computeren
Conditionalis II
- ik zou hebben gecomputerd
- jij zou hebben gecomputerd
- hij/zij/het zou hebben gecomputerd
- wij zouden hebben gecomputerd
- jullie zouden hebben gecomputerd
- zij zouden hebben gecomputerd
Imperatief
- jij computer
- jullie computert