Vervoeging van consumeren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik consumeer
- jij consumeert
- hij/zij/het consumeert
- wij consumeren
- jullie consumeren
- zij consumeren
Onvoltooid verleden tijd
- ik consumeerde
- jij consumeerde
- hij/zij/het consumeerde
- wij consumeerden
- jullie consumeerden
- zij consumeerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geconsumeerd
- jij hebt geconsumeerd
- hij/zij/het heeft geconsumeerd
- wij hebben geconsumeerd
- jullie hebben geconsumeerd
- zij hebben geconsumeerd
Voltooid verleden tijd
- ik had geconsumeerd
- jij had geconsumeerd
- hij/zij/het had geconsumeerd
- wij hadden geconsumeerd
- jullie hadden geconsumeerd
- zij hadden geconsumeerd
Toekomende tijd I
- ik zal consumeren
- jij zult consumeren
- hij/zij/het zal consumeren
- wij zullen consumeren
- jullie zullen consumeren
- zij zullen consumeren
Toekomende tijd II
- ik zal geconsumeerd hebben
- jij zult geconsumeerd hebben
- hij/zij/het zal geconsumeerd hebben
- wij zullen geconsumeerd hebben
- jullie zullen geconsumeerd hebben
- zij zullen geconsumeerd hebben
Conditionalis I
- ik zou consumeren
- jij zou consumeren
- hij/zij/het zou consumeren
- wij zouden consumeren
- jullie zouden consumeren
- zij zouden consumeren
Conditionalis II
- ik zou hebben geconsumeerd
- jij zou hebben geconsumeerd
- hij/zij/het zou hebben geconsumeerd
- wij zouden hebben geconsumeerd
- jullie zouden hebben geconsumeerd
- zij zouden hebben geconsumeerd
Imperatief
- jij consumeer
- jullie consumeert