Vervoeging van corrigeren

Onbepaalde wijs (infinitief): corrigeren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik corrigeer
    • jij corrigeert
    • hij/zij/het corrigeert
    • wij corrigeren
    • jullie corrigeren
    • zij corrigeren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik corrigeerde
    • jij corrigeerde
    • hij/zij/het corrigeerde
    • wij corrigeerden
    • jullie corrigeerden
    • zij corrigeerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gecorrigeerd
    • jij hebt gecorrigeerd
    • hij/zij/het heeft gecorrigeerd
    • wij hebben gecorrigeerd
    • jullie hebben gecorrigeerd
    • zij hebben gecorrigeerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gecorrigeerd
    • jij had gecorrigeerd
    • hij/zij/het had gecorrigeerd
    • wij hadden gecorrigeerd
    • jullie hadden gecorrigeerd
    • zij hadden gecorrigeerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal corrigeren
    • jij zult corrigeren
    • hij/zij/het zal corrigeren
    • wij zullen corrigeren
    • jullie zullen corrigeren
    • zij zullen corrigeren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gecorrigeerd hebben
    • jij zult gecorrigeerd hebben
    • hij/zij/het zal gecorrigeerd hebben
    • wij zullen gecorrigeerd hebben
    • jullie zullen gecorrigeerd hebben
    • zij zullen gecorrigeerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou corrigeren
    • jij zou corrigeren
    • hij/zij/het zou corrigeren
    • wij zouden corrigeren
    • jullie zouden corrigeren
    • zij zouden corrigeren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gecorrigeerd
    • jij zou hebben gecorrigeerd
    • hij/zij/het zou hebben gecorrigeerd
    • wij zouden hebben gecorrigeerd
    • jullie zouden hebben gecorrigeerd
    • zij zouden hebben gecorrigeerd
  • Imperatief

    • jij corrigeer
    • jullie corrigeert

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van corrigeren