Vervoeging van dampen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik damp
    • jij dampt
    • hij/zij/het dampt
    • wij dampen
    • jullie dampen
    • zij dampen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik dampte
    • jij dampte
    • hij/zij/het dampte
    • wij dampten
    • jullie dampten
    • zij dampten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gedampt
    • jij hebt gedampt
    • hij/zij/het heeft gedampt
    • wij hebben gedampt
    • jullie hebben gedampt
    • zij hebben gedampt
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gedampt
    • jij had gedampt
    • hij/zij/het had gedampt
    • wij hadden gedampt
    • jullie hadden gedampt
    • zij hadden gedampt
  • Toekomende tijd I

    • ik zal dampen
    • jij zult dampen
    • hij/zij/het zal dampen
    • wij zullen dampen
    • jullie zullen dampen
    • zij zullen dampen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gedampt hebben
    • jij zult gedampt hebben
    • hij/zij/het zal gedampt hebben
    • wij zullen gedampt hebben
    • jullie zullen gedampt hebben
    • zij zullen gedampt hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou dampen
    • jij zou dampen
    • hij/zij/het zou dampen
    • wij zouden dampen
    • jullie zouden dampen
    • zij zouden dampen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gedampt
    • jij zou hebben gedampt
    • hij/zij/het zou hebben gedampt
    • wij zouden hebben gedampt
    • jullie zouden hebben gedampt
    • zij zouden hebben gedampt
  • Imperatief

    • jij damp
    • jullie dampt

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van dampen