Vervoeging van dansen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik dans
- jij danst
- hij/zij/het danst
- wij dansen
- jullie dansen
- zij dansen
Présent
- je danse
- tu danses
- il/elle danse
- nous dansons
- vous dansez
- ils/elles dansent
Onvoltooid verleden tijd
- ik danste
- jij danste
- hij/zij/het danste
- wij dansten
- jullie dansten
- zij dansten
Indicatif imparfait
- je dansais
- tu dansais
- il/elle dansait
- nous dansions
- vous dansiez
- ils/elles dansaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedanst
- jij hebt gedanst
- hij/zij/het heeft gedanst
- wij hebben gedanst
- jullie hebben gedanst
- zij hebben gedanst
Indicatif passé composé
- j'ai dansé
- tu as dansé
- il/elle a dansé
- nous avons dansé
- vous avez dansé
- ils/elles ont dansé
Voltooid verleden tijd
- ik had gedanst
- jij had gedanst
- hij/zij/het had gedanst
- wij hadden gedanst
- jullie hadden gedanst
- zij hadden gedanst
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais dansé
- tu avais dansé
- il/elle avait dansé
- nous avions dansé
- vous aviez dansé
- ils/elles avaient dansé
Toekomende tijd I
- ik zal dansen
- jij zult dansen
- hij/zij/het zal dansen
- wij zullen dansen
- jullie zullen dansen
- zij zullen dansen
Indicatif futur
- je danserai
- tu danseras
- il/elle dansera
- nous danserons
- vous danserez
- ils/elles danseront
Toekomende tijd II
- ik zal gedanst hebben
- jij zult gedanst hebben
- hij/zij/het zal gedanst hebben
- wij zullen gedanst hebben
- jullie zullen gedanst hebben
- zij zullen gedanst hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai dansé
- tu auras dansé
- il/elle aura dansé
- nous aurons dansé
- vous aurez dansé
- ils/elles auront dansé
Conditionalis I
- ik zou dansen
- jij zou dansen
- hij/zij/het zou dansen
- wij zouden dansen
- jullie zouden dansen
- zij zouden dansen
Conditionnel présent
- je danserais
- tu danserais
- il/elle danserait
- nous danserions
- vous danseriez
- ils/elles danseraient
Conditionalis II
- ik zou hebben gedanst
- jij zou hebben gedanst
- hij/zij/het zou hebben gedanst
- wij zouden hebben gedanst
- jullie zouden hebben gedanst
- zij zouden hebben gedanst
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais dansé
- tu aurais dansé
- il/elle aurait dansé
- nous aurions dansé
- vous auriez dansé
- ils/elles auraient dansé
Imperatief
- jij dans
- jullie danst
Impératif
- tu danse
- vous dansez