Vervoeging van dateren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik dateer
    • jij dateert
    • hij/zij/het dateert
    • wij dateren
    • jullie dateren
    • zij dateren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik dateerde
    • jij dateerde
    • hij/zij/het dateerde
    • wij dateerden
    • jullie dateerden
    • zij dateerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gedateerd
    • jij hebt gedateerd
    • hij/zij/het heeft gedateerd
    • wij hebben gedateerd
    • jullie hebben gedateerd
    • zij hebben gedateerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gedateerd
    • jij had gedateerd
    • hij/zij/het had gedateerd
    • wij hadden gedateerd
    • jullie hadden gedateerd
    • zij hadden gedateerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal dateren
    • jij zult dateren
    • hij/zij/het zal dateren
    • wij zullen dateren
    • jullie zullen dateren
    • zij zullen dateren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gedateerd hebben
    • jij zult gedateerd hebben
    • hij/zij/het zal gedateerd hebben
    • wij zullen gedateerd hebben
    • jullie zullen gedateerd hebben
    • zij zullen gedateerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou dateren
    • jij zou dateren
    • hij/zij/het zou dateren
    • wij zouden dateren
    • jullie zouden dateren
    • zij zouden dateren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gedateerd
    • jij zou hebben gedateerd
    • hij/zij/het zou hebben gedateerd
    • wij zouden hebben gedateerd
    • jullie zouden hebben gedateerd
    • zij zouden hebben gedateerd
  • Imperatief

    • jij dateer
    • jullie dateert

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van dateren