Vervoeging van dateren
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik dateer
- jij dateert
- hij/zij/het dateert
- wij dateren
- jullie dateren
- zij dateren
Präsens Indikativ
- ich datiere
- du datierst
- er/sie/es datiert
- wir datieren
- ihr datiert
- sie datieren
Onvoltooid verleden tijd
- ik dateerde
- jij dateerde
- hij/zij/het dateerde
- wij dateerden
- jullie dateerden
- zij dateerden
Präteritum Indikativ
- ich datierte
- du datiertest
- er/sie/es datierte
- wir datierten
- ihr datiertet
- sie datierten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedateerd
- jij hebt gedateerd
- hij/zij/het heeft gedateerd
- wij hebben gedateerd
- jullie hebben gedateerd
- zij hebben gedateerd
Perfekt Indikativ
- ich habe datiert
- du hast datiert
- er/sie/es hat datiert
- wir haben datiert
- ihr habt datiert
- sie haben datiert
Voltooid verleden tijd
- ik had gedateerd
- jij had gedateerd
- hij/zij/het had gedateerd
- wij hadden gedateerd
- jullie hadden gedateerd
- zij hadden gedateerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte datiert
- du hattest datiert
- er/sie/es hatte datiert
- wir hatten datiert
- ihr hattet datiert
- sie hatten datiert
Toekomende tijd I
- ik zal dateren
- jij zult dateren
- hij/zij/het zal dateren
- wij zullen dateren
- jullie zullen dateren
- zij zullen dateren
Futur I Indikativ
- ich werde datieren
- du wirst datieren
- er/sie/es wird datieren
- wir werden datieren
- ihr werdet datieren
- sie werden datieren
Toekomende tijd II
- ik zal gedateerd hebben
- jij zult gedateerd hebben
- hij/zij/het zal gedateerd hebben
- wij zullen gedateerd hebben
- jullie zullen gedateerd hebben
- zij zullen gedateerd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde datiert haben
- du wirst datiert haben
- er/sie/es wird datiert haben
- wir werden datiert haben
- ihr werdet datiert haben
- sie werden datiert haben
Conditionalis I
- ik zou dateren
- jij zou dateren
- hij/zij/het zou dateren
- wij zouden dateren
- jullie zouden dateren
- zij zouden dateren
Futur I Konjunktiv II
- ich würde datieren
- du würdest datieren
- er/sie/es würde datieren
- wir würden datieren
- ihr würdet datieren
- sie würden datieren
Conditionalis II
- ik zou hebben gedateerd
- jij zou hebben gedateerd
- hij/zij/het zou hebben gedateerd
- wij zouden hebben gedateerd
- jullie zouden hebben gedateerd
- zij zouden hebben gedateerd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde datiert haben
- du würdest datiert haben
- er/sie/es würde datiert haben
- wir würden datiert haben
- ihr würdet datiert haben
- sie würden datiert haben
Imperatief
- jij dateer
- jullie dateert
Imperativ
- du datiere
- ihr datiert