Vervoeging van dateren
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik dateer
- jij dateert
- hij/zij/het dateert
- wij dateren
- jullie dateren
- zij dateren
Present
- I date
- you date
- he/she/it dates
- we date
- you date
- they date
Onvoltooid verleden tijd
- ik dateerde
- jij dateerde
- hij/zij/het dateerde
- wij dateerden
- jullie dateerden
- zij dateerden
Simple past
- I dated
- you dated
- he/she/it dated
- we dated
- you dated
- they dated
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedateerd
- jij hebt gedateerd
- hij/zij/het heeft gedateerd
- wij hebben gedateerd
- jullie hebben gedateerd
- zij hebben gedateerd
Present perfect
- I have dated
- you have dated
- he/she/it has dated
- we have dated
- you have dated
- they have dated
Voltooid verleden tijd
- ik had gedateerd
- jij had gedateerd
- hij/zij/het had gedateerd
- wij hadden gedateerd
- jullie hadden gedateerd
- zij hadden gedateerd
Past perfect
- I had dated
- you had dated
- he/she/it had dated
- we had dated
- you had dated
- they had dated
Toekomende tijd I
- ik zal dateren
- jij zult dateren
- hij/zij/het zal dateren
- wij zullen dateren
- jullie zullen dateren
- zij zullen dateren
Future
- I will date
- you will date
- he/she/it will date
- we will date
- you will date
- they will date
Toekomende tijd II
- ik zal gedateerd hebben
- jij zult gedateerd hebben
- hij/zij/het zal gedateerd hebben
- wij zullen gedateerd hebben
- jullie zullen gedateerd hebben
- zij zullen gedateerd hebben
Future perfect
- I will have dated
- you will have dated
- he/she/it will have dated
- we will have dated
- you will have dated
- they will have dated
Conditionalis I
- ik zou dateren
- jij zou dateren
- hij/zij/het zou dateren
- wij zouden dateren
- jullie zouden dateren
- zij zouden dateren
Conditional present
- I would date
- you would date
- he/she/it would date
- we would date
- you would date
- they would date
Conditionalis II
- ik zou hebben gedateerd
- jij zou hebben gedateerd
- hij/zij/het zou hebben gedateerd
- wij zouden hebben gedateerd
- jullie zouden hebben gedateerd
- zij zouden hebben gedateerd
Conditional perfect
- I would have dated
- you would have dated
- he/she/it would have dated
- we would have dated
- you would have dated
- they would have dated
Imperatief
- jij dateer
- jullie dateert
Imperative
- you date
- you date