Vervoeging van decimeren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik decimeer
- jij decimeert
- hij/zij/het decimeert
- wij decimeren
- jullie decimeren
- zij decimeren
Onvoltooid verleden tijd
- ik decimeerde
- jij decimeerde
- hij/zij/het decimeerde
- wij decimeerden
- jullie decimeerden
- zij decimeerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedecimeerd
- jij hebt gedecimeerd
- hij/zij/het heeft gedecimeerd
- wij hebben gedecimeerd
- jullie hebben gedecimeerd
- zij hebben gedecimeerd
Voltooid verleden tijd
- ik had gedecimeerd
- jij had gedecimeerd
- hij/zij/het had gedecimeerd
- wij hadden gedecimeerd
- jullie hadden gedecimeerd
- zij hadden gedecimeerd
Toekomende tijd I
- ik zal decimeren
- jij zult decimeren
- hij/zij/het zal decimeren
- wij zullen decimeren
- jullie zullen decimeren
- zij zullen decimeren
Toekomende tijd II
- ik zal gedecimeerd hebben
- jij zult gedecimeerd hebben
- hij/zij/het zal gedecimeerd hebben
- wij zullen gedecimeerd hebben
- jullie zullen gedecimeerd hebben
- zij zullen gedecimeerd hebben
Conditionalis I
- ik zou decimeren
- jij zou decimeren
- hij/zij/het zou decimeren
- wij zouden decimeren
- jullie zouden decimeren
- zij zouden decimeren
Conditionalis II
- ik zou hebben gedecimeerd
- jij zou hebben gedecimeerd
- hij/zij/het zou hebben gedecimeerd
- wij zouden hebben gedecimeerd
- jullie zouden hebben gedecimeerd
- zij zouden hebben gedecimeerd
Imperatief
- jij decimeer
- jullie decimeert