Vervoeging van declareren

Onbepaalde wijs (infinitief): declareren

Vertaling: déclarer

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik declareer
  • jij declareert
  • hij/zij/het declareert
  • wij declareren
  • jullie declareren
  • zij declareren

Présent

  • je déclare
  • tu déclares
  • il/elle déclare
  • nous déclarons
  • vous déclarez
  • ils/elles déclarent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik declareerde
  • jij declareerde
  • hij/zij/het declareerde
  • wij declareerden
  • jullie declareerden
  • zij declareerden

Indicatif imparfait

  • je déclarais
  • tu déclarais
  • il/elle déclarait
  • nous déclarions
  • vous déclariez
  • ils/elles déclaraient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gedeclareerd
  • jij hebt gedeclareerd
  • hij/zij/het heeft gedeclareerd
  • wij hebben gedeclareerd
  • jullie hebben gedeclareerd
  • zij hebben gedeclareerd

Indicatif passé composé

  • j'ai déclaré
  • tu as déclaré
  • il/elle a déclaré
  • nous avons déclaré
  • vous avez déclaré
  • ils/elles ont déclaré

Voltooid verleden tijd

  • ik had gedeclareerd
  • jij had gedeclareerd
  • hij/zij/het had gedeclareerd
  • wij hadden gedeclareerd
  • jullie hadden gedeclareerd
  • zij hadden gedeclareerd

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais déclaré
  • tu avais déclaré
  • il/elle avait déclaré
  • nous avions déclaré
  • vous aviez déclaré
  • ils/elles avaient déclaré

Toekomende tijd I

  • ik zal declareren
  • jij zult declareren
  • hij/zij/het zal declareren
  • wij zullen declareren
  • jullie zullen declareren
  • zij zullen declareren

Indicatif futur

  • je déclarerai
  • tu déclareras
  • il/elle déclarera
  • nous déclarerons
  • vous déclarerez
  • ils/elles déclareront

Toekomende tijd II

  • ik zal gedeclareerd hebben
  • jij zult gedeclareerd hebben
  • hij/zij/het zal gedeclareerd hebben
  • wij zullen gedeclareerd hebben
  • jullie zullen gedeclareerd hebben
  • zij zullen gedeclareerd hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai déclaré
  • tu auras déclaré
  • il/elle aura déclaré
  • nous aurons déclaré
  • vous aurez déclaré
  • ils/elles auront déclaré

Conditionalis I

  • ik zou declareren
  • jij zou declareren
  • hij/zij/het zou declareren
  • wij zouden declareren
  • jullie zouden declareren
  • zij zouden declareren

Conditionnel présent

  • je déclarerais
  • tu déclarerais
  • il/elle déclarerait
  • nous déclarerions
  • vous déclareriez
  • ils/elles déclareraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben gedeclareerd
  • jij zou hebben gedeclareerd
  • hij/zij/het zou hebben gedeclareerd
  • wij zouden hebben gedeclareerd
  • jullie zouden hebben gedeclareerd
  • zij zouden hebben gedeclareerd

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais déclaré
  • tu aurais déclaré
  • il/elle aurait déclaré
  • nous aurions déclaré
  • vous auriez déclaré
  • ils/elles auraient déclaré

Imperatief

  • jij declareer
  • jullie declareert

Impératif

  • tu déclare
  • vous déclarez

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van declareren