Vervoeging van decolleteren
Onbepaalde wijs (infinitief): decolleteren
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik decolleteer
- jij decolleteert
- hij/zij/het decolleteert
- wij decolleteren
- jullie decolleteren
- zij decolleteren
Präsens Indikativ
- ich dekolletiere
- du dekolletierst
- er/sie/es dekolletiert
- wir dekolletieren
- ihr dekolletiert
- sie dekolletieren
Onvoltooid verleden tijd
- ik decolleteerde
- jij decolleteerde
- hij/zij/het decolleteerde
- wij decolleteerden
- jullie decolleteerden
- zij decolleteerden
Präteritum Indikativ
- ich dekolletierte
- du dekolletiertest
- er/sie/es dekolletierte
- wir dekolletierten
- ihr dekolletiertet
- sie dekolletierten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedecolleteerd
- jij hebt gedecolleteerd
- hij/zij/het heeft gedecolleteerd
- wij hebben gedecolleteerd
- jullie hebben gedecolleteerd
- zij hebben gedecolleteerd
Perfekt Indikativ
- ich habe dekolletiert
- du hast dekolletiert
- er/sie/es hat dekolletiert
- wir haben dekolletiert
- ihr habt dekolletiert
- sie haben dekolletiert
Voltooid verleden tijd
- ik had gedecolleteerd
- jij had gedecolleteerd
- hij/zij/het had gedecolleteerd
- wij hadden gedecolleteerd
- jullie hadden gedecolleteerd
- zij hadden gedecolleteerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte dekolletiert
- du hattest dekolletiert
- er/sie/es hatte dekolletiert
- wir hatten dekolletiert
- ihr hattet dekolletiert
- sie hatten dekolletiert
Toekomende tijd I
- ik zal decolleteren
- jij zult decolleteren
- hij/zij/het zal decolleteren
- wij zullen decolleteren
- jullie zullen decolleteren
- zij zullen decolleteren
Futur I Indikativ
- ich werde dekolletieren
- du wirst dekolletieren
- er/sie/es wird dekolletieren
- wir werden dekolletieren
- ihr werdet dekolletieren
- sie werden dekolletieren
Toekomende tijd II
- ik zal gedecolleteerd hebben
- jij zult gedecolleteerd hebben
- hij/zij/het zal gedecolleteerd hebben
- wij zullen gedecolleteerd hebben
- jullie zullen gedecolleteerd hebben
- zij zullen gedecolleteerd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde dekolletiert haben
- du wirst dekolletiert haben
- er/sie/es wird dekolletiert haben
- wir werden dekolletiert haben
- ihr werdet dekolletiert haben
- sie werden dekolletiert haben
Conditionalis I
- ik zou decolleteren
- jij zou decolleteren
- hij/zij/het zou decolleteren
- wij zouden decolleteren
- jullie zouden decolleteren
- zij zouden decolleteren
Futur I Konjunktiv II
- ich würde dekolletieren
- du würdest dekolletieren
- er/sie/es würde dekolletieren
- wir würden dekolletieren
- ihr würdet dekolletieren
- sie würden dekolletieren
Conditionalis II
- ik zou hebben gedecolleteerd
- jij zou hebben gedecolleteerd
- hij/zij/het zou hebben gedecolleteerd
- wij zouden hebben gedecolleteerd
- jullie zouden hebben gedecolleteerd
- zij zouden hebben gedecolleteerd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde dekolletiert haben
- du würdest dekolletiert haben
- er/sie/es würde dekolletiert haben
- wir würden dekolletiert haben
- ihr würdet dekolletiert haben
- sie würden dekolletiert haben
Imperatief
- jij decolleteer
- jullie decolleteert
Imperativ
- du dekolletiere
- ihr dekolletiert