Vervoeging van demobiliseren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik demobiliseer
- jij demobiliseert
- hij/zij/het demobiliseert
- wij demobiliseren
- jullie demobiliseren
- zij demobiliseren
Onvoltooid verleden tijd
- ik demobiliseerde
- jij demobiliseerde
- hij/zij/het demobiliseerde
- wij demobiliseerden
- jullie demobiliseerden
- zij demobiliseerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedemobiliseerd
- jij hebt gedemobiliseerd
- hij/zij/het heeft gedemobiliseerd
- wij hebben gedemobiliseerd
- jullie hebben gedemobiliseerd
- zij hebben gedemobiliseerd
Voltooid verleden tijd
- ik had gedemobiliseerd
- jij had gedemobiliseerd
- hij/zij/het had gedemobiliseerd
- wij hadden gedemobiliseerd
- jullie hadden gedemobiliseerd
- zij hadden gedemobiliseerd
Toekomende tijd I
- ik zal demobiliseren
- jij zult demobiliseren
- hij/zij/het zal demobiliseren
- wij zullen demobiliseren
- jullie zullen demobiliseren
- zij zullen demobiliseren
Toekomende tijd II
- ik zal gedemobiliseerd hebben
- jij zult gedemobiliseerd hebben
- hij/zij/het zal gedemobiliseerd hebben
- wij zullen gedemobiliseerd hebben
- jullie zullen gedemobiliseerd hebben
- zij zullen gedemobiliseerd hebben
Conditionalis I
- ik zou demobiliseren
- jij zou demobiliseren
- hij/zij/het zou demobiliseren
- wij zouden demobiliseren
- jullie zouden demobiliseren
- zij zouden demobiliseren
Conditionalis II
- ik zou hebben gedemobiliseerd
- jij zou hebben gedemobiliseerd
- hij/zij/het zou hebben gedemobiliseerd
- wij zouden hebben gedemobiliseerd
- jullie zouden hebben gedemobiliseerd
- zij zouden hebben gedemobiliseerd
Imperatief
- jij demobiliseer
- jullie demobiliseert