Vervoeging van demonetiseren
Onbepaalde wijs (infinitief): demonetiseren
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik demonetiseer
- jij demonetiseert
- hij/zij/het demonetiseert
- wij demonetiseren
- jullie demonetiseren
- zij demonetiseren
Présent
- je démonétise
- tu démonétises
- il/elle démonétise
- nous démonétisons
- vous démonétisez
- ils/elles démonétisent
Onvoltooid verleden tijd
- ik demonetiseerde
- jij demonetiseerde
- hij/zij/het demonetiseerde
- wij demonetiseerden
- jullie demonetiseerden
- zij demonetiseerden
Indicatif imparfait
- je démonétisais
- tu démonétisais
- il/elle démonétisait
- nous démonétisions
- vous démonétisiez
- ils/elles démonétisaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedemonetiseerd
- jij hebt gedemonetiseerd
- hij/zij/het heeft gedemonetiseerd
- wij hebben gedemonetiseerd
- jullie hebben gedemonetiseerd
- zij hebben gedemonetiseerd
Indicatif passé composé
- j'ai démonétisé
- tu as démonétisé
- il/elle a démonétisé
- nous avons démonétisé
- vous avez démonétisé
- ils/elles ont démonétisé
Voltooid verleden tijd
- ik had gedemonetiseerd
- jij had gedemonetiseerd
- hij/zij/het had gedemonetiseerd
- wij hadden gedemonetiseerd
- jullie hadden gedemonetiseerd
- zij hadden gedemonetiseerd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais démonétisé
- tu avais démonétisé
- il/elle avait démonétisé
- nous avions démonétisé
- vous aviez démonétisé
- ils/elles avaient démonétisé
Toekomende tijd I
- ik zal demonetiseren
- jij zult demonetiseren
- hij/zij/het zal demonetiseren
- wij zullen demonetiseren
- jullie zullen demonetiseren
- zij zullen demonetiseren
Indicatif futur
- je démonétiserai
- tu démonétiseras
- il/elle démonétisera
- nous démonétiserons
- vous démonétiserez
- ils/elles démonétiseront
Toekomende tijd II
- ik zal gedemonetiseerd hebben
- jij zult gedemonetiseerd hebben
- hij/zij/het zal gedemonetiseerd hebben
- wij zullen gedemonetiseerd hebben
- jullie zullen gedemonetiseerd hebben
- zij zullen gedemonetiseerd hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai démonétisé
- tu auras démonétisé
- il/elle aura démonétisé
- nous aurons démonétisé
- vous aurez démonétisé
- ils/elles auront démonétisé
Conditionalis I
- ik zou demonetiseren
- jij zou demonetiseren
- hij/zij/het zou demonetiseren
- wij zouden demonetiseren
- jullie zouden demonetiseren
- zij zouden demonetiseren
Conditionnel présent
- je démonétiserais
- tu démonétiserais
- il/elle démonétiserait
- nous démonétiserions
- vous démonétiseriez
- ils/elles démonétiseraient
Conditionalis II
- ik zou hebben gedemonetiseerd
- jij zou hebben gedemonetiseerd
- hij/zij/het zou hebben gedemonetiseerd
- wij zouden hebben gedemonetiseerd
- jullie zouden hebben gedemonetiseerd
- zij zouden hebben gedemonetiseerd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais démonétisé
- tu aurais démonétisé
- il/elle aurait démonétisé
- nous aurions démonétisé
- vous auriez démonétisé
- ils/elles auraient démonétisé
Imperatief
- jij demonetiseer
- jullie demonetiseert
Impératif
- tu démonétise
- vous démonétisez