Vervoeging van dempen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik demp
    • jij dempt
    • hij/zij/het dempt
    • wij dempen
    • jullie dempen
    • zij dempen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik dempte
    • jij dempte
    • hij/zij/het dempte
    • wij dempten
    • jullie dempten
    • zij dempten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gedempt
    • jij hebt gedempt
    • hij/zij/het heeft gedempt
    • wij hebben gedempt
    • jullie hebben gedempt
    • zij hebben gedempt
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gedempt
    • jij had gedempt
    • hij/zij/het had gedempt
    • wij hadden gedempt
    • jullie hadden gedempt
    • zij hadden gedempt
  • Toekomende tijd I

    • ik zal dempen
    • jij zult dempen
    • hij/zij/het zal dempen
    • wij zullen dempen
    • jullie zullen dempen
    • zij zullen dempen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gedempt hebben
    • jij zult gedempt hebben
    • hij/zij/het zal gedempt hebben
    • wij zullen gedempt hebben
    • jullie zullen gedempt hebben
    • zij zullen gedempt hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou dempen
    • jij zou dempen
    • hij/zij/het zou dempen
    • wij zouden dempen
    • jullie zouden dempen
    • zij zouden dempen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gedempt
    • jij zou hebben gedempt
    • hij/zij/het zou hebben gedempt
    • wij zouden hebben gedempt
    • jullie zouden hebben gedempt
    • zij zouden hebben gedempt
  • Imperatief

    • jij demp
    • jullie dempt

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van dempen